Monarchie in beroering
Monarchy in turmoil

De Napoleontische periode

Onderzoeksvraag

Op welke wijze probeerden Napoleons broers als koningen van Holland en Westfalen legitimiteit te verwerven voor hun nieuw gecreëerde monarchieën, en in hoeverre wisten zij hun macht te doen gelden tegenover een efficiënte staatsbureaucratie enerzijds en de interventies van de Franse Keizer anderzijds?

Twee broederkoninkrijken: overeenkomsten

Louis Bonaparte (1778-1846) en Jérôme Bonaparte (1784-1860) waren jongere broers van de Franse keizer Napoleon, die door hem op de tronen van de nieuw gecreëerde koninkrijken Holland en Westfalen waren geplaatst. Evenals andere ‘Napoleoniden’ elders werden zij geacht als stromannen van de Keizer de hun toevertrouwde satellietstaten dienstbaar te maken aan Frankrijks continentale hegemonie. In beide landen kwam een autoritaire grondwet en een onmondig parlement naar Frans model en waren of werden bestuur, rechtspraak en financiën gemoderniseerd. Beide koningen moesten aan de leiband van Napoleon lopen en werden door hem onophoudelijk direct, door schriftelijke directieven, of indirect, door middel van de Franse ambassadeur in de residentie, geïnstrueerd, aangespoord of – vaker nog – terechtgewezen.

De koning en koningin van Holland (1806 – 1810):
Louis Bonaparte en Hortense de Beauharnais

Twee broederkoninkrijken: verschillen

Koninkrijksvorming:   De Napoleontische royaumes frères Holland en Westfalen vertonen dus op het eerst gezicht vele overeenkomsten. Maar er zijn ook verschillen. De Noordelijke Nederlanden waren sinds eeuwen een natiestaat, waarvan de republikeinse staatsvorm en collegiale regeringsvorm met de vestiging van het Koninkrijk Holland in 1806 abrupt werden beëindigd. Westfalen was daarentegen een volledig nieuwgecreëerde staat, waarin Napoleon na de vrede van Tilsit (1807) geheel Keur-Hessen en Brunswijk, alsmede delen van zuid-Hannover en west-Pruisen had samengebracht. Dit territoriale conglomeraat was geen natiestaat, maar een Kunststaat, een Staat ohne Vergangenheit.

Hofvorming:   In Den Haag zowel als in Kassel moest er ten behoeve van de opgedrongen vorsten een hofhouding worden gevormd, wat – zij het om verschillende redenen – grotendeels vanuit het niets gebeurde. In Holland ontbrak sinds 1795 een vorstelijk hof en was de traditioneel Oranjegezinde landadel niet onmiddellijk genegen de nieuwe koning als hofdignitarissen te dienen. In Westfalen moesten deze hoogwaardigheids-bekleders worden gerekruteerd uit de edelen van de verschillende Vorläuferstaaten. De verheffing van inheemse en uit Frankrijk meegekomen roturiers in een nieuw gevormde nationale adel, moest hierbij uitkomst bieden. Het gemoderniseerde staatsapparaat (ministers en bureaucraten) kende in beide landen uiteraard een heterogener sociale samenstelling dan tijdens het Ancien Régime, waarbij Westfalen zich nog eens onderscheidde van Holland door de vele Fransen die hierin sleutelposten bezetten.

Persoonlijke regeerstijl:   Verschillen waren er ook in regeerstijl tussen beide koninklijke broers. Jérôme bleef zijn onderdanen steeds als buitenlanders zien en volgde gedwee de directieven van Napoleon. Hij was niet alleen erg jong – 23 jaar in 1807 – , ook ontbrak het hem aan verantwoordelijkheidsbesef. Dit was overigens de reden dat de Keizer hem vanaf het begin met vakbekwame Franse ministers en hoge bureaucraten omgaf. Hoewel aanvankelijk ijverig verloor Jérôme mede hierdoor gaandeweg zijn belangstelling voor het bestuur van zijn Modellstaat en trok hij zich terug in een uitbundig en prachtvol hofleven. Lodewijk vatte zijn taak vanaf het begin uiterst serieus op, maar kwam door zich sterk met Holland en zijn inwoners te vereenzelvigen steeds meer in conflict met de Franse Keizer. Ook Lodewijk was trouwens geen voorbeeldig heerser. Diens bewind kenmerkte zich door zijn extreme wispelturigheid die ministers en ambtenaren steeds weer tot wanhoop bracht, door langdurige en veelvuldige verblijven in het buitenland en door een voorliefde voor de uiterlijkheden van het koningschap. Deze preoccupatie van zowel Lodewijk als Jérôme met de pracht en praal van hun hof was overigens meer dan een idiosyncrasie. Zij diende tevens om het bewind van deze rois parvenus door middel van traditionele middelen legitimiteit en daarmee loyaliteit te verschaffen.

De koning en koningin van Westfalen (1807 – 1813):
Jéröme Bonaparte en Catharina van Württemberg

Lieu de pouvoir?

Het naar Frans voorbeeld of op Frans initiatief in gang gezette moderniseringsproces leidde zowel in Holland als in Westfalen tot een formele scheiding van hof en staat, die in financieel opzicht tot uitdrukking werd gebracht door de invoering van de Liste civile. Is het vermoeden juist dat door de opkomst van een gescheiden staatsapparaat met goedopgeleide en zelfbewuste deskundigen de omgeving van de Koning niet langer de enige lieu de pouvoir in het koninkrijk was? Wat Westfalen betreft is zelfs beweerd dat niet Jérôme, maar de – ten dele Franse – ministers en hoge bureaucraten daar de dienst uitmaakten. En hoe zat het in Holland met de oude concurrerende machtsbases op gewestelijk en stedelijk niveau? Was er in dit gecentraliseerde koninkrijk inderdaad werkelijk gebroken met de machtsverdeling uit de tijd van de Verenigde Nederlanden? Een andere vraag die zich hierbij opdringt, betreft de rol van keizer Napoleon: hoeveel politieke macht liet hij deze rois préfets nog? In hoeverre bevond zich in Parijs een alternatieve dan wel de eigenlijke lieu de pouvoir? Hoe het ook zij, de formele organisatie en personele samenstelling van de hofhoudingen in Holland en Westfalen zal aan een nauwkeurig onderzoek worden onderworpen om hun politieke rol en betekenis nauwkeurig te kunnen bepalen. Waren er hofdignitarissen die tevens functies in het staatsapparaat bekleedden? Wat was de verhouding tussen autochtonen en Fransen aan het hof? Waren de militairen sterk vertegenwoordigd? Welke rol speelden de nieuwe adelstitels, ridderorden en dotaties bij het creëren van een vorstelijke clientèle? Kortom, waren de hofhoudingen van Lodewijk en Jérôme kopieën van Napoleons maison of bevatten zij ook aan hun inheemse voorgangers ontleende elementen?